Geschreven door 15:04 Boeken, Verdieping • 4 Reacties

Taede Smedes recenseert ‘Eliane – Liefdeslyriek’ van Wim Jansen

Wie de liefdeslyriek van dichter, schrijver en vrijzinnige theoloog Wim Jansen leest, kan niet anders dan concluderen dat Jansen God gevonden heeft, koestert en liefheeft en er nog altijd regelmatig mee versmelt. Het is een benijdenswaardig geloof dat Jansen heeft, dat tegelijkertijd ongemakkelijk maakt, juist vanwege de intimiteit die hij onder woorden brengt. Ik voelde me tijdens het lezen van zijn bundel Eliane als een voyeur die door een sleutelgat gluurt naar het liefdesspel van twee mensen. Zij zijn met elkaar bezig en zijn zich van je aanwezigheid niet bewust, maar ondertussen heb je toch het gevoel alsof je er als een soort toeschouwer tussen zit en iets ziet dat helemaal niet voor jouw ogen bestemd is.

Door: Taede A. Smedes

De gedichten die Jansen schrijft zijn een ode aan de liefde van zijn leven: zijn levensgezellin Eliane. In de gedichten spreekt hij haar voortdurend direct aan. Hij beschrijft zijn liefde voor haar en ook wat zij lichamelijk met hem doet. Het is dan alsof de lezer zelf wordt aangesproken en precies dat maakt vanwege de erotische spanning ongemakkelijk. Want de lezer is niet de adressant; dat is Eliane. Deze gedichten zijn voor haar. Af en toe dacht ik: Wat bezielde hem om dit boek te publiceren? Hoe zal zij zich daarbij gevoeld hebben? Heeft hij met haar overlegd voordat hij het publiceerde? Hoe zijn de gesprekken daarover tussen hen gegaan?

Toch zijn de gedichten ook fascinerend, want zoals gezegd: in ieder gedicht komt ook tot uiting dat Jansen God gevonden heeft, koestert, liefheeft en er regelmatig mee versmelt – ondanks de dodelijke ziekte die zijn lijf met zich meedraagt. Want als je over Eliane leest en over Jansens liefde voor haar, dan lees je ook over God en over Jansens liefde voor God. Het hele boek gaat over Wim Jansen en zijn Eliane, terwijl je al lezend beseft dat hun relatie voortdurend een ménage à trois is waarin God ook nog betrokken is. In talloze gedichten wordt duidelijk dat Eliane voor Jansen het icoon is dat de presentie Gods bemiddelt waarbij soms het onderscheid tussen de afbeelding en de Bron vervaagt, zoals bijvoorbeeld in het gedicht ‘Grondstof’ (p. 30) waar Jansen schrijft:

Jij bent gemaakt
van witte room,
van volle maan,
van golvend gras.

Je bent gemaakt
van vuur,
van vrouw.

Je bent gemaakt
van God.

Of in ‘Eromystica’ (p. 52) dat besluit met:

En altijd als jij klaarkomt, vind ik God.
Zo vallen jullie samen, jij
en God.

In talloze gedichten brengt Jansen zijn Eliane tot uiting als het object dat Jansen verlossing kan schenken, degene waar hij ultiem naar verlangt, waar hij zich in kan verliezen en dan alles gelaten kan loslaten. Eliane is voor Jansen wat God is voor de mysticus; hij verlangt naar eenwording en versmelting met h/Haar:

Ik bemin je zo
dat ik je bijna ben,
zo word ik steeds meer jij.


(‘Eenwording – Haiku’, p. 60.)

Regelmatig wordt Eliane beschreven als het ‘huis’ of het ‘thuis’ waar Jansen naar verlangt of waar zij hem naartoe brengt. Zij is een innerlijk vuur dat in hem brandt. Haar aanwezigheid laat hem ruimte ervaren, vrijheid, leven, liefde en schenkt hem genezing in de ervaring van heelheid. Jansen beschrijft haar als ‘incarnatie van / de liefde zelf’ (‘Bij de 65e verjaardag van mijn lief’, p. 69). Zij is alles voor hem. En zelfs in de laatste gedichten, geschreven nadat hij het nieuws van zijn ongeneeslijke ziekte had vernomen en waarin de dood derhalve een centrale rol speelt, blijft de hoop, nee, de verwachting dat de band die er tussen hen beide is niet verbroken kan worden.

Het is precies daar dat er ook een spanning in het boek is op te merken. Want in die laatste gedichten spreekt een verwachting dat de liefdesband die er tussen hen beide is nimmer verbroken kan worden, ook niet door de dood. Het laatste gedicht heet ‘Wees maar niet bang’ (p. 99) waarin Jansen uitspreekt dat hij haar niet verlaat, en dat ze verdrietig mag zijn ‘maar niet te, / want ik zal bij je zijn // Geloof me maar: / ik ben je licht / wanneer het donker wordt’. En het besluit met de woorden die bijna klinken als de laatste woorden die een stervende op zijn sterfbed verzucht: ‘ik heb je zo // ontzettend / lief’.

Dan is het des te opvallender dat juist in de eerdere gedichten Jansen verzucht: ‘Grote God, / wat heb ik van je gehouden!’ (‘Gedicht’, p. 21) of ‘hoeveel ik van jou heb gehouden’ (‘Terugblik 1969, p. 79). Het is hier de verleden tijd die raakt; die heeft een afgeslotenheid welke zich moeizaam verhoudt tot de verwachting uit met name het laatste gedicht van de bundel. Daardoor vraag ik me af: is Jansen in die latere gedichten gaandeweg overtuigd geraakt van een soort continuïteit van de liefde voorbij de dood?

De gedichten in Eliane zijn prachtige tegeltjes, stuk voor stuk. Maar zoals gezegd, ik voelde me vaak ongemakkelijk ze te lezen, omdat de intimiteit en de lijfelijkheid die Jansen soms plastisch en soms dubbelzinnig onder woorden brengt, de geilheid en natheid, de gulzige, zuigende monden en strelende of grijpende handen, niet aan mij geadresseerd waren. Wat op deze pagina’s gebeurt, is iets tussen Jansen en zijn Eliane. Dat hij zijn liefde voor de wereld met de wereld wil delen, snap ik. Wie verliefd is, wil dat aan de rest van de wereld vertellen. En toch wringt het voor mijn gevoel dat wat voor Jansen het Heilige is, op deze pagina’s zo open en bloot en dus kwetsbaar, voor iedere blik en voor een ieders oordeel tentoon wordt gespreid. Anderzijds kun je je daarbij ook afvragen: is dat niet het risico dat iedere kunstenaar kent die de wereld aan een kunstwerk blootstelt?

Taede A. Smedes is godsdienstfilosoof en theoloog, journalist en musicus. Daarnaast is hij docent Systematische Theologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.

(Visited 389 times, 1 visits today)
Sluiten