Geschreven door 06:20 Interview, slider • 12 Reacties

De dood verwelkomen als een vriend

Wim Jansen (1950), emeritus predikant en auteur van boeken en columns, publiceerde recent zijn nieuwe boek O vader wij zijn samen geweest – verhalen van een overkant. Intussen is een volgend boek, Brandend verlangen om op te gaan in God, in een vergevorderd stadium. Wat ook in een vergevorderd stadium is, is de kanker in zijn lichaam. Jansen schrijft met de dood op zijn hielen. Aanleiding genoeg voor een interview.

Marga Haas (1972), emeritus predikant en auteur van boeken en columns, gaat met hem in gesprek. Dat gesprek vindt plaats op bekend terrein. Ze strijken neer op het bankje waarop ze altijd gaan zitten als ze hun maandelijkse wandeling onderbreken. Zo genieten ze van het uitzicht over het Veerse Meer en het stadje Veere met zijn robuuste kerk en ranke stadhuistoren. Terwijl het carillon elk half uur zijn lieflijke klanken over de omgeving uitstrooit, gaan deze twee soul buddies in de mystiek met elkaar in gesprek.

Marga: Wim, je blijft maar publiceren. Het ene boek is nog niet uit of je kondigt het andere al aan. En je stroom columns lijkt ook niet op te drogen. Waar komt dat toch allemaal vandaan?

“Om te beginnen is er natuurlijk eenvoudig het schrijfplezier. Ik kan het niet laten te vertellen. En waar het dan vandaan komt? Het komt ergens vandaan waar het al is. Wat Harry Mulisch zijn ‘heilige vijver’ noemde en Leo Vroman ‘het ophalen van het gedicht dat al bestaat’. Dat is het mysterieuze van schrijven.”

Hoe gaat dat dan in zijn werk?

“Er worden je dingen aangereikt, soms complete zinnen, meestal ’s morgens vroeg tussen slapen en waken, waar je dan verder mee aan de slag moet. In zijn prozagedicht ‘Magnificat’ beschrijft Amos Oz hoe hij ’s morgens om vijf uur aan tafel zit: ‘… en meteen komen er twee zuivere regels uit […] en nu ze eruit zijn is het alsof ze niet geschreven zijn, alsof ze altijd al waren, ze zijn niet van mij maar van zichzelf.’”

(met een knipoog) Zo hé, belezen zeg!

“Niks belezen. Een vriend bracht me op dit spoor. Ik krijg ook heel veel aangereikt, citaten en leestips, van mensen op mijn weg. Maar soms zijn er dingen die rechtstreeks voortkomen uit die onzichtbare, maar meest bepalende onderstroom van je leven. Misschien wat de oude Grieken de muze noemden…”

… en de bijbelschrijvers de heilige Geest?

“Zoiets, hoewel je natuurlijk moet oppassen om de Geest te claimen voor jouw schrijfsels. Ik laat het liever bij het mysterie, waarvan ik zelf het meest dit merk: ik kan het niet laten. En in deze fase van mijn leven word ik echt overstelpt met, laat ik maar zeggen, de dingen van God. Het blijft maar opwellen, ja, dat is het woord: opwellen. Onweerstaanbaar. Soms denk ik zelfs: ik zal wel niet lang meer te gaan hebben, dat er nu nog zoveel in een flow uitkomt. En dat zal vermoedelijk ook zo zijn.”

Jouw schrijfsels, zoals je ze zelf noemt, nemen allerlei vormen aan. Gedichten, columns, essays, preken natuurlijk en in je laatste boek O vader wij zijn samen geweest zijn het verhalen. Dat boek gaat over je vader. Welke invloed heeft hij gehad op jouw leven?

“Het is een ode aan mijn vader, maar via hem gaat het over liefde, dood, de aarde en God. Daarom ontstijgt het boek ook het persoonlijk particuliere. Mijn vader is inspiratiebron en aanleiding. De herinneringen aan hem vormen de kapstok waaraan ik die grote thema’s heb opgehangen. De meeste invloed kwam niet zozeer van hemzelf als wel van de diepste waarden waaruit hij leefde, die ik samenvat in het woord zachtmoedigheid. En verder de sfeer die hij uitstraalde, zijn levensgevoel, zijn verbondenheid met de aarde en zijn Godgevoel. Het meest zijn intense verlangen naar God.”

Je mystieke ‘gen’ heeft hij je meegegeven?

“Het was geen gerichte opvoeding, maar een atmosfeer die je inademt. Wat ik vooral wil zeggen in het boek is dat dat na zijn dood is gebleven. Of liever: nog meer is geworden. Dat hij dus na zijn sterven nog meer invloed heeft gehad dan tijdens zijn leven.”

Hoe bedoel je dat concreet?

“Dat is allereerst de merkwaardige rust die ik ervoer na zijn overlijden. Een lichtheid. Een sterk gevoel van vrede. Noem het eeuwigheid. Het besef dat hij vanuit een andere dimensie om me heen was. Alsof hij over mijn schouder mee keek, maar bemoedigend, geruststellend, liefdevol. Het is nu ruim drieënveertig jaar geleden, maar hij is nooit weg geweest.”

Dat is jouw ervaring – geldt dat ook voor anderen, universeel?

“Ik denk dat het zo bij iedereen kan werken. Als een algemeen psychologisch gegeven. De leegte die een geliefde achterlaat kan blijkbaar worden gevuld met de nabijheid van zijn ‘wezen’. Die nabijheid valt samen met wat ik God noem: licht, liefde, diepe rust. Misschien is dat het wat Jezus in het Johannes-evangelie de Parakleet noemt: de trooster, de wegwijzer.”

En je moeder, welke invloed heeft zij gehad?

“Als kind was mijn moeder een zachte glans om mij heen. Mijn kennismaking met het wezen ‘vrouw’. Ze was stil, bescheiden, heel aards, een echte boerenvrouw van toen, genietend van de tuin, het zorgen voor ons. Ze had iets van een verlegen meisje. Ik heb veel van haar gehouden. Tegenwoordig is iedereen gebekt en extravert. Ik was als kind ook verlegen en stil…”

Jíj!?

“Zeker wel. Het zit er nog, heel diep. En ik hoop ook dat ik het nooit kwijt raak. Wat Paulus noemt: de ander uitnemender achten dan jezelf… Het tegenovergestelde van de huidige vanzelfsprekende assertiviteit. Het is een vreselijke tijd voor mij. Ten diepste ben ik nog steeds het verlegen boerenkind achter uit de Zeeuws-Vlaamse polder.”

Nou, dat weet je goed te verbergen.

“Je zult het niet geloven, maar op recepties sta ik nog steeds alleen aan de kant, aarzelend om mij bij een groep te voegen, want denk nog altijd: Wie zit er nou op mij te wachten?”

Dat heb je van je moeder?

“Klopt. Ik zie het nog voor me: dat afwachtende van haar in gezelschappen. Het is soms lastig, maar toch koester ik het. Het was lief.”

Was ze lief?

“Niet uitsluitend. Ze had ook een donkere kant. Ze was vaak ziek, trombose, wonden op haar been die nooit genazen, en daar reageerde ze soms bitter op. Dat werd er later, toen ze alleen kwam te staan, niet beter op. Toch had ze een taaie levenslust. Die heb ik ook van haar geërfd, denk ik.”

Kijkt je moeder ook nog over je schouder mee?

“Mijn moeder is nog steeds om me heen als die zachte glans uit mijn jeugd. Vooral zo. In haar lieve, kwetsbare nabijheid, die het meest tot uiting kwam in haar trouwe zorg voor wat ik in het boek noem ‘mijn gekke broer’ natuurlijk.”

Waarom noem je je verstandelijk beperkte broer zo? Dat is toch bepaald niet correct…

“Ik noem hem zo omdat in mijn kindertijd iedereen zo over hem sprak: jij hebt toch een gekke broer? Daardoor ben ik het een beetje als een geuzennaam gaan beschouwen. Ik vind mezelf ook gek. Iedereen is een beetje gek. Alleen wie dat niet is heeft een probleem.”

Wat voor invloed heeft hij op je gehad?

“Heilzaam. Je weet van meet af aan dat het leven barsten vertoont. Dat niet alles en iedereen ‘normaal’ is en ‘gezond’. Daardoor heb ik mezelf ook altijd ‘een aparten’ gevoeld, anders dan anderen. En dat juist een eer gevonden. Maar vooral heb ik door hem een zwak ontwikkeld voor iedereen die kwetsbaar is en niet voor zichzelf kan opkomen. Iedereen die zijn bestaan niet kan legitimeren door zich ‘nuttig’ te maken. Hij heeft mij gevoelig gemaakt voor het ‘onnutte’, het basaal biologische leven.”

Het basaal biologische leven… Je bent opgegroeid in een boerenfamilie, op het land, midden in het niets.

“Het niets? Ha! Noem dat maar niets. Het heette daar Paradijs, hè. Onze boerderij was een oase van groen en water en bomen in dat vlakke land. Ik heb het echt ervaren als Psalm 23. Grazige weiden aan rustige wateren.”

Welke invloed heeft dat gehad op je spiritualiteit?

“De ruimte. Die ruimte van het Zeeuws-Vlaamse polderland, die in je hele wezen gaat zitten. Nu ik er goed over nadenk is dat de ruimte geworden die ik voor anderen wil zijn…”

… dat is pastoraat.

“Zeker. Maar het is vooral mystiek. Meer dan spiritualiteit. Dat is een vaag begrip. Mystiek is diepgang. Mystiek breekt de ruimte open, zowel horizontaal als verticaal, zowel naar buiten als naar binnen. Dat grote licht vallend over de akkers, een en al God. Het geheimzinnige vollopen met groen in het voorjaar: het mysterie van het leven, de levensdrang. Ik ben ongelooflijk dankbaar dat ik daar ben opgegroeid.”

Betekent dat dat mensen die in de stad opgroeien al meteen ‘op achterstand’ staan?

“Wat voor mij geldt hoeft niet voor anderen te gelden. Ik wil het platteland ook niet idealiseren. Ik heb grote moeite met dat grootschalige denken van veel boeren van nu. En in mijn boek beschrijf ik vrij sarcastisch de ongelooflijke roddels die men op het platteland over elkaar verspreidt, vooral vroeger. Een vaak voorkomend zinnetje is: Dat zeiden de mensen…”

Nu noem je de nadelen van het boerenland. Maar zijn er ook voordelen aan het stadsleven?

“Kijk, ik zal nooit een stadsmens worden. Maar ik zie natuurlijk ook wel de specifieke schoonheid van de stad. De natuur in de stad is vaak juist intenser. Ik moet denken aan Bloem met zijn gedicht over de Dapperstraat: ‘De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand / door zolderramen, langs de lucht bewegen.’ Gevangen in zo’n vierkant hebben die wolken nog meer zeggingskracht als beeld van vrijheid en ruimte. Ieder mens, waar ook geboren, heeft zijn eigen luikjes naar de natuur. En God.”

Daar begon je leven dus. In het Paradijs. Hoe ging het daarna? Als je terugkijkt, kun je vast bepaalde markeringspunten onderscheiden op je weg. Wil je daarover iets vertellen?

“Ha! Mijn eerste en meteen ook belangrijkste markeringspunt is de ontmoeting met mijn grote liefde Eliane. Na een onontkoombare eerste verliefdheid en enkele losse scharrels vielen wij elkaar in de schoot als elkaars Godsgeschenk. Zij bestaat uit enkel liefde. Ik kan het echt niet anders zeggen.”

Zij is degene die je in je boek Vlammend Paradijs Naomi noemt. Waarom die naam?

“En in al mijn boeken daarna. Naomi betekent ‘lieflijk’. Dat woord vind ik prachtig. Het houdt schoonheid in, zoals een mooi heuvellandschap, maar ook lief, lieftallig, liefde. En het heeft een mooie klank. Eliane trouwens ook. Door schade en schande heen heb ik in haar de liefde als de meeste leren kennen. Zonder haar was het allemaal niet denkbaar geweest, mijn vaderschap, pastor zijn, predikantschap, schrijverij – zij is mijn Muze.”

Mooi… Zijn er nog andere markeringspunten?

“Te veel om op te noemen. Elke dag misschien wel, dat het elke morgen licht wordt. Dat beleef ik intens. Maar als ik er nog iets voorspelbaars uit mag lichten: de geboortes van de kinderen, tjonge jonge, wat een feest!”

Tot nu toe zijn het allemaal positieve dingen…

“Nou, ik denk zeker ook aan de moeilijke momenten, bijvoorbeeld het vrij jonge sterven van mijn vader, de verzoening met de dood die ik toen vond zoals ik die beschrijf in O vader. En na een depressie de ontdekking van de mystiek. Mijn vele ziektes: hernia, twee keer een hartinfarct, jaren spierreuma, doofheid en tinnitus, mijn ziekte nu – lust u nog peultjes?”

Je hebt dus verschillende donkere periodes gehad in je leven. Hoe ben je die doorgekomen? Wat is jou tot steun geweest?

“In de eerste plaats mijn geliefde. Haar rust. Haar stilte. Haar vertrouwen. Verder mijn intuïtie, de bron waaruit ik leef. Zeg maar: mijn innerlijke gids. Wat Etty Hillesum God noemt: dat aller diepste, aller rijkste waarin ik rust. Daar heb ik echt naar leren luisteren. Een verlangen naar een punt op de horizon van mijn ziel: licht, liefde. Maar ook mijn eigen preken…”

Je eigen preken?

“Ja, omdat je ze schrijft vanuit de pijn. Vanuit het donker waarin je tast naar het licht. Zo, door anderen iets aan te reiken, zet je jezelf in het juiste spoor. Veel van mijn preken – en trouwens ook mijn boeken – zijn echt met mijn bloed geschreven. En natuurlijk hebben ook teksten van anderen mij geholpen, in elke fase van mijn leven verschillend: Henri Nouwen en middeleeuwse mystici zoals Hadewych, Jan van Ruusbroec, Meister Eckhart.”

Vanuit het donker, zeg je. Je had het over de donkere kant van je moeder. Heb jij zelf ook een donkere kant?

“Een zwakke plek is in ieder geval dat ik me nog te veel zorgen maak om mijn nageslacht. Vier kinderen en zeven kleinkinderen, een grote rijkdom, maar er is natuurlijk altijd wel iets en ik kan dat moeilijk loslaten. Meister Eckhart had makkelijk praten, zeg ik altijd, hij had geen kinderen…”

Dat betreft je geliefden, maar heb je ook een donkere kant in jezelf?

“Ik kan soms ineens vervallen in de overtuiging dat alles wat ik doe geen enkele zin heeft. Niks voorstelt. Dan verander ik in Jona: gooi mij maar overboord. Flikker mij maar in de Schelde. Dan kom ik terecht in een zeer negatieve spiraal. Een diepe boosheid op mezelf en de wereld.”

Waar komt dat vandaan?

“Ik weet niet wat het is. Dan zit ik ‘als een egel in zijn stekels opgerold’, zoals ik het in een gedicht noem. Het heeft overigens wel een positieve werking. Je wordt even ondergedompeld in ‘jezelf zonder God’. De nacht. Een soort catharsis. Koester je donkere broeder! Daarna besef je weer des te beter waar het om gaat.”

Daarna… Hoe kom je eruit dan?

“De wal keert het schip, denk ik. Zo houd ik het niet lang uit met mezelf. En ik ben voor mijn omgeving een etterbak. Dat wil je niet. Maar het heeft wel tijd nodig. Als vanzelf ga ik op een gegeven moment weer open. Meditatie bespoedigt dat proces. Dat werkt. In de stilte laat ik mijn boosheid betijen en ga er aan voorbij, naar het bevrijde en lichte punt in mijn geest.”

Wat je in veel van je schrijfsels het vuur noemt?

“Het vuur, ja! Dat is een essentiële metafoor. Het is de bron waaruit ik leef. De gloed waaraan ik alle kracht ontleen. Het is de LIEFDE. Met allemaal hoofdletters – noteert u dat? Het is het grote geheim van het leven. Onze bron en bestemming. De liefde is God.”

God is liefde, bedoel je.

“Nee nee, ik draai het bewust om. De liefde is het grote mysterie van de evolutie. Ik heb mijn leven ervaren als één dringen naar liefde. Ik ben gaandeweg de overtuiging toegedaan dat we op aarde zijn om te verteren in dat vuur van liefde. Daarom is het ook zo’n mooie metafoor. Het is niet soft, niet goedkoop. Vuur vreet je op. Zowel Meister Eckhart als Johannes van het Kruis gebruikt die metafoor om er de eenwording met God mee uit te drukken.”

Van Meister Eckhart ken ik het. Wat zegt Johannes van het Kruis erover?

“Het verschilt nauwelijks. Meister Eckhart zegt dat ‘het vuur zichzelf in het hout baart en het zo een maakt met zichzelf’. En Johannes van het Kruis zegt: ‘Eerst is het vuur buiten, en dan gaat het hout blakeren, en dan gaat het vuur verder naar binnen tot het hout helemaal vuur geworden is.’ Vuur is het beeld van de ultieme eenwording. Omvorming. Zoals je in een vurige vrijpartij wordt omgevormd tot je geliefde…”

Aha! Eindelijk, de erotiek. In veel publicaties schrijf je daar vrijuit over. Ook dat gebied van het leven heeft alles met God te maken in jouw beleving. Kun je daar iets meer over vertellen?

“De toppen van het leven raken aan de onderkant van God. Erotiek is zo’n top. Zo heb ik het altijd beleefd. Juist ook in mijn periodes van ziekte. Erotiek is de hoogste lichamelijke vreugde. Een vreugde die tot lofprijzing voert. En die niet losstaat van de geestelijke dimensie: de liefde. Dat is voor mij wel essentieel, dat liefde het bezielende vuur is. In die zin ben ik traditioneel en een romanticus: ik geloof in de ware liefde.”

Je bent dus niet van de polyamorie?

“Daar heb ik geen oordeel over. Ik gun het anderen bij wie dit past. Gelukkig zijn er tegenwoordig vele relatievormen. Maar voor mij, ik moet zeggen: voor ons, zou het niet werken. Er zijn echt heel veel vrouwen die ik liefheb – meer vrouwen dan mannen – maar er is er maar een met wie ik vrij.”

En mensen die alleen zijn? Voor hen is jouw vurigheid misschien moeilijk te verteren.

“Erotiek is ook voor wie alleen zijn. Laatst stuurde een alleenstaande vrouw mij een nachtgedicht waarin ze haar intimiteit met God uitdrukte, en tevens haar intimiteit met zichzelf in het zinnetje: ‘Ik vier de liefde / met mijzelf.’ Ook die liefde vier je. Prachtig is dat, in plaats van de technische of platte termen die er doorgaans voor gebruikt worden.”

Zijn vrouwen zo open naar jou over dit soort dingen omdat je er zelf open in bent, denk je?

“Jij en ik praten er toch ook gewoon over? Ze merken misschien dat ik geen verborgen ‘lustagenda’ heb. Maar vooral omdat ik het heilige van de erotiek benoem, denk ik. En het verbind met God en liefde. Liefde ook van en voor het eigen lichaam. Daar hoeven we niet vettig of smoezelig over te doen. Ik kan het trouwens ook niet laten over erotiek te schrijven. Omdat het zo’n genade is. Dronken van liefde, noemt de dichter van het Hooglied dat.”

Het Hooglied… Ik ben benieuwd naar de rol van de bijbel in je leven. Kun je vertellen hoe je die in de loop der tijd hebt gelezen en verstaan?

“Ik ben opgevoed met de bijbel als historische waarheid. Maar dat heb ik al vroeg losgelaten. Ik las veel poëzie en herkende dat in de bijbeltaal. De bijbel als poëzie cirkelend rond het licht, net zoals de gedichten van lichtdichter Hans Andreus. Ik lees de bijbel, ondanks ook al zijn nare stukken, als een boek van liefde. Liefdespoëzie.”

Wim, je bent ziek. Zoals je zelf schrijft: je verwacht zuster dood. Is er een bijbelverhaal dat jou op dit moment van je leven in het bijzonder aanspreekt?

“Dan blijf ik in de sfeer van het Hooglied. Johannes 20. Maria van Magdala in de tuin op de Paasmorgen. Zij zoekt haar geliefde zoals het meisje in het Hooglied in de hof. Ik herken de beelden uit het Hooglied in dat Johannes-verhaal.”


Is Jezus dan de geliefde van Maria?

“Niet op een platte manier. Maar Jezus is wel de man die haar leerde lief te hebben. Ook zichzelf. Want wat zal zij wellicht een laag zelfbeeld hebben gehad met haar zeven demonen. Zij zoekt hem, maar ze vindt hem niet en ze wordt verscheurd door verdriet. Ze draait zich om en ziet Jezus, maar denkt dat het de tuinman is. En ze herkent hem als hij haar naam zegt: Maria…”

Ja, prachtig! Maar waarom precies spreekt het jou zo aan?

“Alles in dat verhaal is morgenlicht, nieuw leven, schoonheid, liefde. Zij heeft hem zo lief en hij haar, daar kan de dood niet tussen komen. Hij verschijnt haar zoals mensen soms hun gestorven geliefden nabij ervaren. Dan denk ik aan mijn eigen geliefden als ik er niet meer ben – maar er toch ook weer wel zal zijn. Een mens gaat dood, maar die wonderlijke energie van de liefde blijft – dat is Pasen. Een prachtig, ontroerend verhaal…”

Heb jij een beeld bij hoe het is om dood te gaan en dood te zijn?

“Dat zijn twee heel verschillende dingen! Doodgaan doe ik nu al, en ik hoop dat het zo blijft als nu. Rustig, er vrede mee hebbend. Al hoop ik vooral voor mijn geliefden dat de paar jaar verlenging, die deze kuur mij misschien biedt, nog meer jaren zullen worden. Ik zou graag nog een paar lentes meemaken zonder corona… En als het zover is hoop ik mijn kinderen en kleinkinderen te laten zien dat sterven iets moois kan zijn.”

Iets moois?

“Ja, om de dood te verwelkomen ‘as a friend’ – zoals Leonard Cohen zingt in ‘The Flame’. Dat je je er zelfs op kunt verheugen.”

Je erop verheugen!?

“Ja, en dat heeft te maken met dood zijn. Wat verwacht ik daarvan? Ik verwacht dat zich simpelweg voortzet wat nu al gaande is: het opgaan in God. Dood zijn is het zijn in God. Of nog sterker: dood zijn is God zijn. Het is de ultieme vervulling. Uitsluitend liefde zijn. En naast de pijn om het loslaten kan ik mij daar tegelijk op verheugen, ja.”

De dood was al langer een onderwerp in je leven en in je werk. Ik denk bijvoorbeeld aan je gedichtenbundel Zingen aan de Styx. Wat maakt dat de dood jou fascineert? Inspireert?

“Het grote geheim, denk ik. Ik heb nooit begrepen waarom het mensen niet zou fascineren. Het is ons aller bestemming en je hebt er dagelijks mee te maken. Dat rare vooruitschuiven wat mensen doen, zelfs nog op hoge leeftijd, dat verbaast mij veel meer dan mijn fascinatie. Zonder de dood zou het leven trouwens een saaie, eindeloze vlakte zijn. Het is de dood die het leven kostbaar maakt. Die de liefde aanscherpt en aanwakkert. De dood maakt het leven tot leven.”

En God?

“Precies. En God. Want het is de dood die ook het zoeken naar God oproept. Juist de begrenzing van ons leven doet de vraag naar het overstijgende ontwaken. Tijd vraagt om eeuwigheid.”

Hoe zie jij God eigenlijk? En is God wel een goede naam?

“Misschien moet ik met de oude mystici eerst zeggen wat – volgens mij! – God níet is. Het bekende ‘niet dit, niet dat, niet dit en ook niet dat’. In ieder geval niet wat 90% van de mensheid bij dat woord denkt. Die God bestaat godzijdank niet, zei Karl Rahner.”

Wat dan bijvoorbeeld niet?

“Vanwege mijn ziekte kreeg ik een hartelijke brief van een babyboomer die in de jaren ’70 afscheid had genomen van elk geloof, zoals zoveel van mijn generatiegenoten. Hij was opgevoed met God als een wezen dat daarboven willekeurig zit in te grijpen in ons bestaan. Een meneer in het heelal. Niet dat, bedoel ik dus.”

Maar hoe misschien dan wel?

“Diezelfde man schreef dat hij op mijn website was gaan zoeken en mijn laatste columns naar aanleiding van mijn ziekte had gelezen en herlezen. Hij schreef: ‘Het heeft me een paar dagen flink bezig gehouden. Vanaf mijn twintigste in de loop der jaren steeds overtuigder humanist, werd ik geconfronteerd met een totaal nieuwe wijze van hoe je God kunt beleven.’”

Wat houdt die nieuwe wijze in?

“Beseffen dat het woord ‘God’ een woord is. Niet een wezen waarin je al dan niet gelooft. Geen aanname, maar een poëziewoord dat verwijst naar een ervaring. De ervaring van een werkelijkheid die je overstijgt. Het is altijd ultiem. Ultieme schoonheid. Ultieme liefde. Ultieme ontroering. Iets wat je als heilig ervaart. Dat waarbij je alleen maar stamelen kunt: God! (even stilte) Hellup!!! Ik kom er niet dichterbij…”

Dan laat ik je daarover met rust. Nog een paar vragen. Wat houdt jou op dit moment in het bijzonder bezig?

“Corona natuurlijk. Het is surrealistisch. Voor sommige mensen verschrikkelijk, voor veel mensen vervelend. Maar laten we wel wezen: de aarde geniet ervan! De lucht is nog nooit zo zuiver geweest. Ik hoop dat de mensheid er iets van leert.”

Wat bijvoorbeeld?

“Dat het allemaal niet zo controleerbaar en maakbaar is als we altijd denken. Dat leven en gezondheid niet vanzelfsprekend zijn. Het werpt ook een ander licht op de globalisering. Die valt nu door de mand als onderdeel van het probleem. Die bovenmenselijke maat van Icarus waardoor we de aarde naar de kloten helpen… Dat het leven kwetsbaar is…”

Heeft het coronavirus dan zin volgens jou?

“De zin zoals je die aan elk lijden kunt geven: hoe kan ik hieraan, aan dit wat ik niet wil, groeien in liefde? Ik denk dat ook dit coronavirus bestemd is om liefde te worden, te worden omgevormd, getransformeerd tot liefde. Corona als potentie van liefde. Je ziet het hier en daar ook gebeuren. Mooi is dat.”

Je bent nog niet uitgeschreven. Waar gaat je volgende boek over?

“Over het verlangen naar God. Let wel, niet naar de dood, hè… Ik zie niet op tegen de dood, maar het heimwee naar God is iets van en in dit leven. Dat ongelooflijke, vreemde verlangen naar God heel mijn leven. Het is ook niet: ik verlang – maar: er wordt in mij verlangd. Als een stroom van verlangen door mij heen. God verlangt in mij om terug te keren in zichzelf. Zoiets… Ik zou het iedereen toewensen.”

Waarom?

“Omdat het je leven zo verrijkt, het optilt uit de dagelijkse uitzichtloosheid en tragiek van de wereld. Ik betreur het dat zoveel mensen die antenne voor het verticale, voor het heilige, niet meer lijken te hebben. En dat het fundamentalisme met dit bijzondere menselijke vermogen aan de haal gaat. Het helpt zo om de vele treurige dingen in een ander perspectief te zien.”

Helpt het om te leven?

“Niet in de zin van feel good. Maar het maakt je wel tot een bevrijd en liefdevol mens. Concreet in het beeld van een magneet: als je bidt of mediteert, als je je dus op het goddelijke focust, komt het ‘ijzervijlsel’ van je hersenen in een volstrekt andere richting te liggen. Het verandert je perspectief en daarmee je emoties en gedachten. Je komt los van wat je beklemt en er komt ruimte voor licht en liefde. Daar is de maatschappij ook mee gediend!”

Eigenlijk schrijf je daar al je hele leven over. Waarom nu nog dit boek?

“Alweer: omdat ik het niet kan laten. Omdat het de laatste tijd alleen maar intenser wordt. Het blijft maar stromen. Dat verlangen naar… het allermooiste licht, een vrolijk vuur, de gloed van liefde die mij warm houdt – en daarmee anderen. De titel is dan ook: Brandend verlangen om op te gaan in God.”

Dat klinkt heel warm! Maar ik krijg het koud. Zullen we weer verder gaan? Die anderhalve meter heeft trouwens geen enkele invloed gehad op ons gesprek, wel?

Voor meer informatie over de achtergrond en publicaties van Wim Jansen, zie www.wimjansen.nu

Voor meer informatie over de achtergrond en publicaties van Marga Haas, o.a. haar tweewekelijkse blog ‘Parelduiken in de bijbel’, zie www.margahaas.nl

(Visited 1.637 times, 1 visits today)
Sluiten