‘Ik ben wel spiritueel, maar niet religieus’ is een uitspraak die je in de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw steeds vaker te horen krijgt. In verschillende westerse landen wordt ze door meer dan een kwart van de bevolking beaamd, zo blijkt uit verschillende enquêtes.
Door: Jonas Slaats
Religies ziet men immers vaak als een soort hiërarchische entiteiten die dogma’s uitdragen en mensen verplichten om strikte regels op te volgen. En men contrasteert dat dan met termen als ‘spiritualiteit’ en ‘mystiek’, die meer in staat zouden stellen om op je eigen manier naar ‘iets diepers’ te zoeken, je eigen godsbeeld te creëren en open te staan voor de ideeën van anderen.
Hoewel men ergens aanvoelt dat spiritualiteit in zekere zin wel met het religieuze verbonden is, veronderstelt men dus dat echte spiritualiteit en mystiek door dat religieuze worden ingeperkt. Echte spiritualiteit en mystiek ziet men immers als iets individueels en innerlijks, dat elke mens geheel vrijlaat in de beleving ervan. Hoe meer spiritualiteit en mystiek zich veruitwendigen in concrete en publieke rituelen, hoe meer argwaan ze opwekken. Want zodra het ‘uiterlijk’ wordt, hoort het weer tot het domein van ouderwetse, gevaarlijke religie die de eigen persoonlijke groei beknot.
Maar iemand die zich steeds meer met ‘het spirituele inlaat’, hoeft nog niet per definitie elke vorm van gedragsregels en geloofsovertuigingen overboord te gooien. En omgekeerd zorgt het aannemen van bepaalde geloofsovertuigingen of het volgen van sommige gedragsregels er niet per definitie voor dat spiritualiteit verdwijnt.
Meer nog, tal van profeten, heiligen en gerespecteerde religieuze figuren ridiculiseerden formalistisch gedrag juist omdat spiritualiteit voor hen de innerlijke essentie was van hun traditie. Juist omdat mystieke vereniging met het goddelijke voor hen het uiteindelijke doel was van hun religieuze overtuigingen, kantten ze zich tegen de al te grote focus op ‘uiterlijkheid’ van degenen die religie louter als mentaal keurslijf beschouwden.
Maar ook het omgekeerde – een zweverige innerlijkheid zonder enige vorm van stabiliteit – werd over het algemeen door spirituele meesters aangekaart. De befaamde Amerikaans-Iraanse professor Hossein Nasr beschreef ooit hoe hij op dat vlak een mooie vergelijking meekreeg van een Iraanse geleerde die hem twintig jaar lang in de islamitische mystiek onderwees:
Op een dag zei hij: ‘Het is prima om ruimdenkend te zijn. Ruimdenkend zijn is als de vensters van je geest openzetten. Het is alsof je de ramen van een huis opent. Alleen is het pas fantastisch de ramen van je huis te openen wanneer je huis ook muren heeft. Als er geen muren zijn – veronderstel bijvoorbeeld dat er ergens in het midden van de woestijn slechts twee vensters zweven – dan maakt het helemaal niet uit of je ze sluit of opent.
Elke religieuze traditie kent zowel een buiten- als een binnenkant. Zowel een kant van rituelen, structuren, teksten, morele codes en symbolen die een gemeenschap aan elkaar binden als een kant van ervaring, inkeer, bewustzijn en contemplatie die gericht is op realiteiten die ons allen overstijgen. In uiteenlopende tradities kun je bijgevolg geregeld reflecties aantreffen over deze tweedeling en de zoektocht naar het evenwicht ertussen.
Dit concept werd echter zelden zo grondig uitgewerkt als in de zogenaamde perennialistische filosofie van de twintigste-eeuwse ‘traditionalistische school’, waartoe ook de zonet vermelde Hossein Nasr behoort. Dit gedachtegoed had een grote invloed, zowel in sommige academische milieus als in bepaalde traditionele religieuze groeperingen, als in vele newagekringen. Een centraal element van het perennialisme is immers het idee dat er een eeuwige waarheid bestaat die in elke religieuze traditie een geheel eigen uitdrukking vindt. De manier waarop een religie zich op die eeuwige, transcendente waarheid richt, noemt men ‘het esoterische’, en de manier waarop een religie die waarheid in concrete doctrines, verhalen, riten en gedragswijzen uitdrukt, noemt men ‘het exoterische’.
Wanneer de aanhangers van het perennialisme over de onderliggende, esoterische, spirituele waarheid van religies spreken, bedoelen ze echter niet dat alle religies in essentie hetzelfde zijn en dat je alle exoterische religieuze elementen zou kunnen weghalen om enkel nog de spirituele, esoterische kern over te houden. Ze wijzen erop dat je de uiterlijke vorm van de verschillende tradities onmogelijk kunt wegdenken. De diepere realiteiten die de grote leermeesters uit een traditie op het spoor kwamen, kunnen ze enkel doorgeven wanneer ze ook een concrete weg uitstippelen die het anderen mogelijk maakt om diezelfde diepere realiteiten te achterhalen. De spirituele essentie kan dus nooit zonder vorm blijven.
Ook maken ze duidelijk dat de verschillende tradities wel degelijk van elkaar verschillen. Want al leiden ze volgens hen allemaal naar een spirituele essentie die uiteindelijk niet in vormen te vatten is, toch betekent dat niet dat ze allemaal één pot nat zijn. Volgens de perennialisten vormen de verschillende religies allemaal unieke constellaties die elk vanuit een eigen (psycho)logica bepaalde facetten van de spirituele essentie trachten te benaderen.
Spiritualiteit en ritualiteit, het esoterische en exoterische, zijn dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. Samen vormen ze religie. Zelfs al is een specifieke religieuze gemeenschap uitermate orthoprax en richt ze zich bijna uitsluitend op het correct uitvoeren van bepaalde gedragsregels, dan nog schuilt onder het exoterische van die orthopraxie een zekere spirituele esoterie. Wanneer sommigen een ritueel uitvoeren ‘omdat dat zo hoort’ en niet omdat een bepaalde geloofsovertuiging hen daartoe aanzet, dan nog schuilt daaronder vaak een poging om zich met de voorvaderen te verbinden of om een diepe gemeenschapszin te uiten door de traditie hoog te houden.
Omgekeerd ook: louter esoterie bestaat niet. Er is altijd een exoterische kant. Zelfs gemeenschappen die er prat op gaan dat ze zich helemaal niets aantrekken van religieuze regels, vertonen sowieso ook een bepaalde vormelijkheid. Wie in kringen vertoeft waar wel eens geopperd wordt dat men ‘wel spiritueel is maar niet religieus’ en er in alle eerlijkheid de groepsdynamieken bekijkt, ziet telkens opnieuw dat leerling-meesterrelaties een centrale rol spelen, dat er groepsverbanden ontstaan, dat er binnen die groepsverbanden een bepaalde manier van doen is, dat er op bijeenkomsten een specifieke sfeer hangt en dat ze gaandeweg hun eigen rituelen ontwikkelen.
Zolang we mens zijn, zijn we nu eenmaal onderdeel van de fysieke en relationele wereld. Wat ons vanbinnen beweegt, drukken we uit met onze lichamen, onze taal en onze kunst. Anders gezegd: spiritualiteit ‘veruiterlijkt’ zich per definitie en blijft nooit ‘innerlijk’. Daardoor heeft elke spiritualiteit ook steeds haar beperkingen en is die nooit ‘volledig vrij’. Maar tegelijkertijd is men ook nooit tot het uiterlijke beperkt wanneer men zichzelf in een specifieke religieuze traditie plaatst. Integendeel, de verschillende tradities bieden elk een waaier aan concrete mogelijkheden om het innerlijke op het spoor te komen.
Bovenstaande tekst is een fragment uit Religie Herzien: voorbij het wij-zij denken van seculier versus religies, dat in februari verscheen bij Davidsfonds. De tekst werd lichtjes aangepast om de leesbaarheid als afzonderlijk artikel te verhogen.
Jonas Slaats is filosoof, theoloog, antropoloog. Als schrijver en sociaal activist beweegt hij zich steeds op de snijlijn van mystiek en maatschappijkritiek.