In mijn vorige column, Chaos heerst, ben ik een heel eind meegegaan in de stelling dat alles toeval is en het leven zinloos. Dit in tegenstelling tot de idee van de God van Newton die alles op orde lijkt te hebben. Dit zijn de twee polen: alles is willekeurig chemisch proces of alles is bezield door God. Aan de ene kant staat God buitenspel en aan de andere kant heeft God de touwtjes in handen. Met beide opties kan ik niet leven.
Door: Wim Jansen
God is een merel
Ga ik aan de ene kant zitten – alles is door God gewilde orde – dan kom ik in aanvaring met de vele geleerden die dat alles juist reduceren tot niets anders dan, willekeur en materie namelijk. Bovendien, het bittere raadsel van de ‘schepping’ schreeuwt tegen God. Begeef ik mij vervolgens naar hun kant – alles is chaos en zinloos – dan hoor ik een merel jubelen in de vroege morgenuren die mij onmiskenbaar toezingt dat alles God is.
Over merels gesproken, in deze tijd van het jaar hoor je ze het meest uitbundig. Dichters en schrijvers hebben er hun woorden aan gewijd. Zoals J.W.F. Werumeus Buning:
Zwarte prins merel op de groene stam,
wat weet gij dat de wereld nimmer leert?
Dit ‘weten’ van de merel duidt op de meerwaarde die uitgaat boven de zinloosheid en de chaos.
Ik moet ook denken aan een passage uit Het Boek Van Violet En Dood van Gerard Reve. In zijn verrukkelijke ironie voert hij een zekere Eddy Kleingeld op (NB de naam!) met de volgende geijkte maar in de optiek van de schrijver ‘onjuiste opvattingen’:
Volgens hem zaten er in het dier, die vogel dus, allemaal klieren die het aan het zingen zetten om zodoende zijn gebied af te bakenen en een andere vogel tot geslachtsverkeer uit te nodigen. Ik geloofde dat niet en U gelooft het natuurlijk ook niet, maar die Eddy geloofde alles, als het maar ergens in stond.
Vervolgens stelt de schrijver dat ‘die vogel gewoon uit zichzelf, spontaan dus, een geheel lied voor God zingt dat niemand hem geleerd heeft, intuïtief dus, door een diepe vroomheid.’
De vogel diepe vroomheid toe te dichten dwars tegen de biologische vanzelfsprekendheden in – dat is precies wat mij inspireert, ook al weet ik dat het feitelijk niet ‘waar’ is. Maar er is meer dan de feiten.
Afgelopen week was ik een hele dag buiten aan het schilderen, nou ja, verven. De achtertuin van deze bofkont loopt uit op een monumentale boomgaard met hoogstammen en veel vogels. Werkelijk de Godganse dag zat vlakbij een merel mij toe te zingen.
Kijk, als vanzelf zeg ik het weer verkeerd… Die merel zong mij natuurlijk niet toe. Hij zag mij niet eens. Het waren zijn klieren die zongen. Maar zijn jubelende rollers waren meer – en in mijn beleving waren ze voor mij bestemd.
Meer – zoals een intense, door liefde bezielde vrijpartij meer, oneindig veel meer is dan een potje neuken om je klieren te bevredigen. Evenals licht en vogelgeluiden en lentegroen is ook liefdevolle erotiek zo barstensvol God dat ik geen genoegen kan nemen met reductionistische verklaringen – die nooit volledige verklaringen kunnen zijn, maar hooguit een halve waarheid. Evenzogoed blijft ook de God van Newton als verklaring onbevredigend en onvolledig, met trekken van waarheid, maar toch niet meer dan halve waarheid.
Paradox tussen de stellingen
In het niemandsland tussen die twee halve waarheden, waar alles zinloos lijkt maar zich toezingt naar schoonheid en liefde, daar juist speelt zich af wat we God noemen. Dat geen genoegen nemen met, dat dringen naar een zin, het verlangen naar betekenis en heelheid, dat oerbesef van licht, is dat niet juist God? God die nog bezig is zichzelf te scheppen?
Het niemandsland is het land van de paradox. Het land waar je moet erkennen:
er is niemand die mij ziet – toch weet ik mij gezien en gekend.
Zoals in het verhaal uit mijn boek O hemel, zei de krokodil, waarin de cynische kraai het verbaal lijkt te winnen maar de verwondering van de merel blijft hangen.
Waarom de kraai krast en de merel zingt
Nacht…
Aan de rand van het bos, op een tak, zaten twee zwarte vogels.
Zilverzacht lag het maanlicht over de velden.
Zie je? Hoe mooi? – zei Merel.
Wat bedoel je? – kraste Kraai.
Dat zachte licht, die glimlach op het gezicht van de maan, zo rustig.
O, nou ja, dat is gewoon de maan.
Ze zwegen een tijdje.
Wat denk je, vroeg Merel, denk je dat de maan ons ziet?
Wat een onzin! – zei Kraai, de maan is een stuk steen.
Dat weet ik, maar zijn licht is zo vriendelijk.
Dat lijkt maar zo, Merel. ’t Is gewoon grijze weerkaatsing van de zon.
Maar hoe komt het dan zo mooi, zo ongelooflijk mooi?
Nou ja, niet overdrijven.
Ze zwegen een tijdje.
Kraai…?
Ik probeer te slapen, Merel.
Toch heb ik het gevoel dat we gezien worden.
Ha ha ha! Jij denkt dat er een mannetje op de maan zit!
Nee, maar alles is zo mooi, zo licht. Kijk toch eens, al dat licht in de nacht.
Allemaal stukken steen, ja. Nou en?
Ik weet wel dat er geen mannetje op de maan zit, Kraai, maar toch voel ik mij gezien.
Door de kat, ja… dus pas maar op… en nu: welterusten Merel!
Wim Jansen is theoloog, dichter en schrijver. Eind mei verschijnt zijn nieuwe boek O hemel, zei de krokodil – 52 dierenverhalen voor jong en oud om zoiets als God ter sprake te brengen.
De presentatie van dit boek is op 7 juni a.s. in Veere. Voor meer informatie: www.wimjansen.nu.