Meestal word ik vroeg wakker. En bijna altijd in een modus van diepe liefde. Een warme nabijheid die ik al sinds tijden aanduid als ‘Godgevoel’. Zo ook vanmorgen tegen vijven. Tussen slapen en waken gaf ik mij weer over aan dit besef. Het ervaren van zich verdiepende en verdichtende liefde in de loop van ons leven. Het is heel rijk. Het is heerlijk. Toen, plotseling: BOEM…
Door: Wim Jansen | Foto boven: Pixabay | Illustratie onder: Hans Jansen
Een enorme bons bij het raam deed mijn lief en mij opschrikken. Als door een wesp gestoken. Een steen in de vijver van mijn verrukkelijke mijmeringen. Het hart stokte mij even in de keel. Er gaat van alles door je heen. Mijn eerste gedachte was: een inbreker! Onze slaapkamer is op de begane grond, in het verlengde van onze woonkamer, dus feitelijk in de achtertuin. Achter onze tuin bevindt zich een monumentale boomgaard, die als een wal afloopt naar de oude, smalle stadsgracht van Veere, het Singeltje geheten.
Daarom laten wij ’s zomers een van de ramen wijd open staan. Wij hebben geen achterburen en er kan niemand komen… dachten wij.
Ik naakt en dapper uit bed gesprongen en naar het raam waar het geluid vandaan kwam. Het gordijn op een kier open en gluren naar buiten in de nog duisternis van de vroege morgen. Niets en niemand te zien. Tot onze schrik geritsel in de kamer zelf.
‘Achter de kast, bij de muur…’, fluisterde Eliane, ‘ik doe het licht aan.’
En ja, in het felle licht zagen wij een levensgrote, bruine rat tegen de muur bij de grote, bruine kledingkast omhoog klimmen. Dat die beesten tegen muren kunnen klimmen… Eliane slaakte een ingehouden gil, die echter in de stille nacht zo schril klonk dat ik vreesde dat ze de hele straat had gealarmeerd. Ik hoorde de buren al zeggen: Wat er nu toch aan de hand is bij de Jansens…
Intussen de rat. Bovenop de kast, zooo snel zich bewegend terug naar het open raam! Sprong op het kozijn. Zag en voelde wellicht de buitenlucht en de vrijheid. Sprong er naartoe. Mis! Donderde helaas weer op het antieke kistje dat ook de eerste bons had veroorzaakt. En kroop weer als een razende onder de kast. Weer tegen de muur omhoog.
Dat ging zo een poosje door. We hebben nog een wasmand geleegd en onder het raam geschoven om hem daarin op te vangen en dan buiten te gooien. We hielden om beurten de wacht terwijl de ander koffie zette, ontbeet en de dagelijkse portie medicijnen tot zich nam. Maar zijn poging om langs boven te ontsnappen ondernam hij niet meer. Er gingen minuten, kwartieren, half uren voorbij dat hij zich stil hield achter de kast. Doodstil. Soms geritsel. Wij durfden ons slaapvertrek niet achter te laten in zijn beheer, bang dat hij het blijvend zou annexeren, zodat wij voor altijd gedoemd zouden zijn om in de logeerkamer boven onze intrek te nemen.
Zo verstreken er drie uur. Het was intussen licht geworden. Ik had al bedacht dat we de gemeente zouden moeten bellen, de reinigingsdienst, toen ik de euvele moed verzamelde om de zware kledingkast iets te verschuiven. Zo gedaan. Met het zaklichtje van Eliane’s mobiel zagen we hem zitten, zich vastklemmend tussen muur en kast… maar plotseling door de ontstane ruimte naar beneden vallend, onze richting uit komend. Hij glipte langs ons heen naar het andere raam, kroop daar achter het gordijn, onzichtbaar voor onze ogen.
En plotseling was het stil. Voorzichtig schoven we ook dat gordijn open. Vrezend dat hij plotseling weer vanuit een hoekje of vanonder een stoel tevoorschijn zou schieten. Maar nee, hij bleek werkelijk verdwenen. Moet ook daar tegen de muur opgeklommen zijn en via de schuine opening van het andere, op de kiep staande raam de tent hebben verlaten.
En wat was nu zo opvallend?
Tijdens de drie uur durende operatie om het beest buiten te krijgen, vol van adrenaline en soms lichte paniek, was de diepe, diepe rust geen seconde van mij geweken. Alsof een bodem van licht en vrede en liefde mijn ziel bedekt. Ik was mij steeds met een zeker mededogen bewust geweest van het feit dat het arme dier zelf doodsbang moet zijn geweest. Eliane, aanvankelijk toch erg geschrokken, had zelfs opgemerkt hoe aandoenlijk hij met zijn snuitje in de lucht had rondgesnuffeld op zoek naar de vrijheid.
Wij waren drie scheppingen Gods. Die elkaar in de weg zaten… maar toch, wij waren allemaal God. Zeker, ik had met de gedachte gespeeld het vieze dier, dat ziektes overbrengt, hartstikke dood te knuppelen. Toch denk ik niet dat ik het had gekund.
We gunnen hem de vrijheid. Maar… ons raam laten we nooit meer zo wagenwijd openstaan.
Het deed me naderhand denken aan een verhaal in mijn dierenboekje O hemel, zei de krokodil: Morgengebed van Johannes de Bruine Rat.
Over de mystiek van de rat.
Bij dezen.
‘Morgengebed van Johannes de Bruine Rat
Goedemorgen, groot en eeuwig Licht.
Mag ik mij even voorstellen?
Ik ben Johannes de Bruine Rat.
U zult mij wel niet kennen.
Want ik ben maar een klein en onaanzienlijk dier, dat ook nog in het donker leeft.
En u bent het grote licht, dat ik toch altijd waarneem door de kieren en de gaten en spleten van de onderaardse gangen waar ik woon – en soms alleen als schaduw, hoe donker ook, maar dan weet ik toch dat het de schaduw is van uw licht.
Hoor toch het zachte piepen van mijn gebed.
Zie mij hier zitten met mijn pootjes omhoog geheven, mijn kraaloogjes open naar de hemel, mijn ranke lijfje in aanbidding.
Zo kunt u zien wat nooit gezien wordt: die zachte witte vlek op mijn borst.
Wat denkt u? – als het mensdier mij zo aantreft, zou hij dan ooit op de gedachte komen om mij te vergiftigen of dood te knuppelen?
Ik schijn de succesvolste onder de zoogdieren te zijn, omdat wij alle tijden overleefd hebben en nu met zovelen zijn.
Althans, dat zegt het mensdier, hoewel die daar zelf ook niet over mag klagen, lijkt me.
Maar wat het mensdier niet weet is dat ik ook uw trouwste dienaar ben.
Ik heb het op mij genomen om de riolen te bevolken en het afval op te ruimen.
Ik ben degene die laat zien dat u overal woont.
Dat uw licht overal doordringt, tot in de smerigste uithoeken.
Dat u zich weg laat spoelen in d e afvoerputjes en in de riolen.
Dat u een bent met het ongedierte waartoe ook ik gerekend word.
Ik draag uw schoonheid maar het mensdier ziet het niet.
O, eeuwig licht, zegen ons bruine volkje.’
Over Wim Jansen
Wim Jansen (1950) is theoloog, schrijver en dichter, aan christendom en religie voorbij – en uitgekomen bij de mystiek van de Liefde. Hij is emeritus predikant van Vrijzinnig Delft en de Vrijzinnige Koorkerkgemeenschap in Middelburg en was ook lange tijd werkzaam in het onderwijs, met name aan de Hogeschool Zeeland. Recent verscheen Twee zwervers verliefd van hem en zijn vrouw. Voor meer info: www.wimjansen.nu.