Een jaar geleden begroeven we mijn broer. Laatst bezochten we zijn graf. Op zijn grafsteen staan de woorden uit Psalm 23: Mij ontbreekt niets. Misschien omdat ik inmiddels zelf te horen heb gekregen dat ik ongeneeslijk ziek ben heb ik even gedacht: Je bent dood – en het ontbreekt je aan niets? Zou het echt? Maar meteen drong het in zijn volle overtuiging tot mij door: inderdaad, als ik dood ben ontbreekt het mij aan niets. Hoe kom ik daarbij?
Door: Wim Jansen
Totaal anders
De kuur die mijn leven met een paar jaar moet verlengen lijkt aan te slaan en ik voel me goed. Aan de andere kant is er nu wel de dreiging van mevrouw Corona bijgekomen. Met mijn omvangrijke medische dossier zou het typisch iets voor mij zijn: een – letterlijk – indringend bezoek van meneer K om vervolgens te worden weggegrist door mevrouw C. Toch verontrust dit besef mij niet. Integendeel.
Soms merk ik, in gesprekken met anderen over mijn situatie, dat ik een beetje word meegezogen in hun angst, verzet en ontsteldheid, terwijl ik het zelf totaal anders ervaar. Daar sta ik dan verbaasd over, dat iedereen zo geschokt reageert waar het voor mij haast vertrouwd aanvoelt.
Ik besef dat het vreemd klinkt maar zelf ervaar ik de nabijheid van de dood als, ja, als een warm onthaal, een thuiskomen. Natuurlijk met een mengeling van droefenis om het mooie dat is geweest en nooit meer terugkomt. Maar overheersend toch de dankbaarheid dat dit er was en de omarming van iets wat nog veel mooier is.
Hoe bestaat dat?
Uitsluitend God zijn
Eerder heb ik doodgaan omschreven als: het ultieme opgaan in God. Nog maar eens voor de goede orde: Wat versta ik onder God? Geheel in de lijn van de recent overleden mysticus Willigis Jäger: een grenzeloosheid van liefde.
Welnu, als ik dood ben ga ik op in deze grenzeloosheid. Ik denk dus niet dat er iets van ‘ik’ overblijft. Ik verwacht geen hemel waarin dat ‘ik’ voort bestaat. Het is juist het volkomen verdwijnen van mijn ‘ik’ dat mij – paradoxaal genoeg – vreugde verschaft.
Waarom? Omdat het niet zomaar verdwijnt, maar in God. Het pure licht. Het vrolijke vuur. De alles absorberende liefde. Omdat het mijn bestemming is te transformeren in uitsluitend liefde.
Uitsluitend God zijn – dat is dood zijn.
Zoals een rivier verdwijnt in de zee en niet meer terug te vinden is als die of die rivier, zo ga ik op in God. Het verdwijnen van dat ‘ik’ is niet minder, maar meer. Het is geen verlies, maar winst. Want ik word God. Wat kan een mens meer verlangen dan God zijn?
Daarom is het zo waar wat op die grafsteen staat: Mij ontbreekt niets.
Vreemde vreugde
Vandaar het warme gevoel dat ik onmiskenbaar ervaar. Het lijkt wel of de rivier opspringt van vreugde voor hij zich uitstort in de zee. Een voor anderen moeilijk invoelbare blijdschap van: eindelijk thuis.
Het leven is verrukkelijk, zeg ik Remco Campert na, maar soms is het verschrikkelijk. Wij moeten blijkbaar door de chaos heen om onze bestemming te vinden. Juist nu alles tegenzit – mijn lichaam aangetast door kanker en de wereld door een dodelijk virus – is het zaak dat besef te koesteren. De warmte en het licht in de geest op te sporen en je daarmee te verbinden.
Het zou mij niet verbazen als de nabij-de-doodervaring uit dat proces voortkomt, zoiets als het orgasme voor de eenwording.
Zo komt volgens Socrates de mythische zwanenzang niet voort uit droefheid maar uit blijdschap over het goede dat de doden bij Apollo te wachten staat.
En na de pijn en de Godverlatenheid getuigen Jezus’ laatste kruiswoorden van overgave en vrede: Vader, in uw handen beveel ik mijn geest.
En onze geliefden dan?
Het lijkt voor velen of dit ‘zich erop verheugen’ verraad is aan je geliefden. Maar dat is niet zo. De twee verlangens, dat naar de eeuwigheid en dat naar je geliefden hier en nu, bijten elkaar niet. Ook dat is paradoxaal, maar ze kunnen naast elkaar bestaan. Meer nog, ze versterken elkaar. In het nu geniet ik intenser van ze omdat er een glans van eeuwigheid overheen ligt. En ik verlang des te meer naar die eeuwigheid omdat ik weet dat ik dan nog bij hen zal zijn, in pure liefde.
In mijn nieuwe boek O vader wij zijn samen geweest is het een hoofdthema: de aanwezigheid van onze gestorven geliefden in ons leven. De belangrijke ontdekking die ik daarin vertel is dat mijn vader sterker aanwezig is geweest na zijn sterven dan bij zijn leven.
En ik ben niet de enige die dat ervaart. Op Facebook (19 maart, op de groep Mystiek en mystici) zag ik bijvoorbeeld een post passeren van Klaas Vos over de aanwezigheid van gestorven familieleden in zijn leven. Hij noemt dat een ‘wetend veld’, een ‘verbinding van energieën’.
Zelf noem ik het in mijn boek: levende zielen.
Deze ‘zielen’, de energieën van de gestorvenen, vallen samen met de liefdesenergie die we God noemen. Alle liefdevolle momenten uit het verleden, waarom we natuurlijk rouwen, zullen uiteindelijk blijken niet meer te zijn geweest dan opmaat tot…
Ook in de dood blijf ik mijn dierbaren omringen met liefde.
Het zal hen aan niets ontbreken.
Wim Jansen is theoloog, dichter en schrijver. Zijn meest recente publicatie is: O vader wij zijn samen geweest – verhalen van een overkant (maart 2020). Vorig jaar publiceerde hij: O hemel, zei de krokodil – 52 dierenverhalen voor jong en oud om zoiets als God ter sprake te brengen. Voor meer info zie zijn website: www.wimjansen.nu.
Dank je Wim.
Eerst vond ik je woorden moeilijk onverteerbaar, maar nu na enkele dagen laten rusten, verteren, proef ik toch iets van troost..
Laten we elkaar versterken en bemoedigen voor al de zieken en stervenden en familieleden die lijden onder het coranovirus, en kracht wensen voor allen die ons nu ten dienst staan.
Gonnie
Dank Gonnie, ik onderschrijf je laatste oproep.
Maar het eerste deel van je reactie begrijp ik op mijn beurt niet goed. Vooral wat er onverteerbaar aan is.
En iets van troost? Een overvloeiende beker van troost – maar ja, zo ervaar ik het.
Misschien moet je het nog enige tijd laten rusten, het verzet tegen het ik-verlies laten wegebben…?
Hartelijks,
Wim