Niet reddende, maar rekkende chemokuren dompelen mij onder in het medisch circuit. Men weet dat ik binnen niet al te lange tijd het loodje zal leggen. Voor de goede orde: dat is niet erg! Ik verzet mij dan ook tegen de meewarige toon die mij telkens ten deel valt. En andersom tref ik alom verbazing aan over de laconieke wijze waarop ik met de dood omga. Iedereen praat in termen van verlies, maar zo ervaar ik het niet. Er is ook winst.
Door: Wim Jansen | Foto: Pixabay (Seneca)
Stoïcijnen
Van nature heb ik een verzoenende houding ten opzichte van de dood. Ze hoort erbij, Zuster Dood, zoals Franciscus van Assisi haar noemde in zijn Zonnelied, die opsomming van natuurverschijnselen die alle de lofprijzing uitlokken. Voor deze houding vind ik herkenning en bevestiging bij de stoïcijnen.
Zij praktiseerden de nuchtere houding van aanvaarding en zelfs omarming.
Zo zei de bekende stoïcijn Epictetus naar aanleiding van een sterfgeval: Je kunt van een broze vaas niet anders verwachten dan dat hij op een dag breekt en uiteenvalt. Het is de loop der dingen. Dit is het leven en deze wereld. Blijkbaar moet het zo gaan. En hij bond ons op het hart: ‘Niet de omstandigheden zelf maken de mensen van streek, maar hun gedachten daarover.’ Toegepast op de dood: Laat je niet te veel van streek brengen door de dood, want die kan je verwachten.
Het moet gebeuren, de dood.
Deze stoïcijnse benadering – in alle nuchterheid benoemen dat wij sterfelijk zijn en aanvaarden wat onvermijdelijk is – maakt vrij en geeft een enorme rust. Het bracht mij in de laconieke modus van: Wat ons ook overkomt, deal ermee en maak er het mooiste van.
Dat wil niet zeggen dat je geen verdriet hebt, maar wel dat je je er niet door laat gijzelen. Je laat niet de rest van je leven erdoor bepalen. Die andere beroemde stoïcijn, Seneca, zou zeggen: ‘Focus je op de dankbaarheid. Kijk wat je hebt en gehad hebt. Blijf niet steken in het verdriet.’
In mijn eigen woorden, in een afscheidsgedicht dat ik voor mijn geliefde schreef:
‘… en wees verdrietig
maar niet te….’
Vaak wordt me dan tegengeworpen: hoe kan je nou zo laconiek over de dood spreken als je denkt aan het gemis dat je geliefden zullen ervaren? Natuurlijk besef ik wat mijn nabestaanden doormaken, maar ik weet ook – en ervaar dat nu ook – dat zij meer gebaat zijn bij deze houding van overgave dan wanneer ik mij krampachtig zou vastklampen aan het leven. Ook voor hen is het bevrijdend dat ik er zelf vrij en rustig tegenover sta.
Dat is geen verlies, maar winst.
De best mogelijke wereld van Leibniz
Zoals gezegd: blijkbaar hoort de dood erbij. Je moet er niet aan denken, zei Reve al, dat we allemaal zouden blijven leven. Nee, je moet er niet aan denken dat de barmhartige Zuster Dood niet al die mensen die uitzichtloos lijden kwam verlossen. De hele natuur toont aan dat sterven de bedoeling is. Zonder dood geen leven. Misschien zit er dan toch een kern van waarheid in de opvatting van Gottfried von Leibniz dat ‘deze wereld de best mogelijke wereld is’.
Deze uitspraak werd op de korrel genomen door Voltaire – via zijn romanfiguur Candide – in het bijzonder na de verschrikkelijke aardbeving in Lissabon in 1755: ‘Als dit de best mogelijke wereld is, hoe moeten die andere dan wel niet zijn?’
Daar zullen velen mee instemmen, maar misschien doet hij daarmee Leibniz toch geen recht. Het gaat er ook Leibniz niet om dat deze wereld perfect zou zijn, maar dat zij in haar imperfectie de beste mogelijkheden biedt om tot het allerhoogste te komen. Anders gezegd: dat wij mensen er zelf de best mogelijke wereld van mogen maken. Het is er blijkbaar niet om begonnen dat wij een glad en gelukkig leven zouden hebben, maar dat wij telkens worden uitgedaagd om – zoals de bekende uitdrukking ook zegt – er het beste van te maken.
Dit onvolmaakte, soms ongelukkige, soms rampzalige leven is geen doel in zichzelf, maar een weg naar een bestemming op een ander niveau. Namelijk de hoogste geestelijke waarde. God, zou Leibniz zeggen. Liefde, zeg ik.
Zo lees ik mijn ongeneeslijke ziekte als de weg die ik moet gaan om ‘er het beste van te maken’. Minder prozaïsch en pragmatisch uitgedrukt: om mijn lot te transformeren in pure liefde. Om er het allermooiste van te maken. Om de mensen om mij heen te vertellen wat ik allemaal voor schatten aantref op deze weg. Schatten in onze broze vazen, om dit beeld van Epictetus nu maar eens paulinisch door te trekken.
Dat is geen verlies, maar winst.
De mens gaat naar zijn eeuwig huis
Hiermee heb ik dus twee redenen genoemd om laconiek met de dood om te gaan: 1. de stoïcijnse aanvaarding en gerichtheid op de dankbaarheid, en 2. Het lezen van je lot als de onvermijdelijke weg die ieder mens moet gaan… om er iets moois van te maken. Maar er is nog een derde reden. En dat is: het perspectief voorbij de dood.
Want er is leven, er is leven na de dood – zong Freek de Jonge en stelde daarbij een primitief walhalla voor waarin wij allen vrolijk doorgaan met ons leven zoals we het hier en nu leiden. Zonder daarin te geloven maar tegelijk zonder te berusten in een materialistisch ‘dood is dood’, ontwaar ik wel degelijk een perspectief voorbij de dood.
Daar zijn metaforen voor. Een van de mooiste vind ik die uit het slothoofdstuk van Prediker: ‘… en de mens gaat naar zijn eeuwig huis.’ En verderop: ‘Het stof keert weer in de aarde, zoals het geweest is, en de adem van het leven keert terug In God, die het leven heeft gegeven.’ De adem van het leven… dat staat er letterlijk. Prachtig!
Je kunt het vertalen met ‘geest’, zoals de meeste oude vertalingen hebben gedaan, maar, aansluitend bij het moderne levensgevoel, kies ik ook wel voor ‘energie’. Dat geeft precies die onzichtbare, ongrijpbare, mysterieuze kracht weer die ons lichaam bezielt.
In het verlengde daarvan ben ik ook geneigd ‘God’ als energie te duiden: liefdesenergie.
Niet dit leven is dus ons ‘huis’, maar het leven in de eeuwigheid. Wij hebben een eeuwig huis, waar we ook thuis horen. Als ik sterf ga ik naar huis. En meer dan vroeger, toen ik de dood nog niet zo dichtbij ervoer, leef ik in de overtuiging dat ik thuis kom in een goddelijk licht. In misschien een collectief bewustzijn van pure liefde, zoals mystieke ervaringen en nabij-de-doodervaringen daarvan zingen.
En ik heb er geen enkele moeite mee mij een weerzien met mijn gestorven geliefden voor te stellen, niet zoals ik hen in dit leven heb gekend, maar als een aanwezigheid, een energie van liefde. En ik zal mijn liefde uitstralen in de harten van mijn nabestaanden, meer dan toen ik in leven bij hen was.
Dat is geen verlies, maar winst.
Over Wim Jansen
Wim Jansen (1950) is theoloog, schrijver en dichter, aan christendom en religie voorbij – en uitgekomen bij de mystiek van de Liefde. Hij is emeritus predikant van Vrijzinnig Delft en de Vrijzinnige Koorkerkgemeenschap in Middelburg en was ook lange tijd werkzaam in het onderwijs, met name aan de Hogeschool Zeeland. Begin 2025 verschijnt bij Morgenland Uitgeverij zijn nieuwe boek Nieuwe erpels smaakten naar God – heimwee naar het Paradijs. Zie voor achtergronden en eerdere publicaties zijn website www.wimjansen.nu.
Dank lieve Wim,
Zoals jij de dood tegemoet treedt, niet angstig maar met een volledige overgave.
ja, dat zet me steeds aan het denken: zou ik dat ook kunnen..
maar ik lees ook regelmatig je gevecht om in leven te blijven,, zware chemo kuren met veel bij werkingen””, dus toch verzet?
Met liefdevolle groet,
Gonnie.
Dank Gonnie,
het is geen kwestie van kunnen…
Je zult wel moeten.
Het is ook geen kwestie van ‘gevecht’ – dat verlies je altijd.
Ik geef me over, als het moet aan de ziekte en de dood, maar ook aan de mogelijkheden die er zijn om mijn leven waardig te verlengen.
Dat doe ik niet om mij zo lang mogelijk te verzetten, maar voor mijn geliefden.
Om zo lang mogelijk een waardig leven te leiden, waarin ik nog iets kan betekenen voor anderen.
Zodra de bijwerkingen onwaardig worden stop ik er ogenblikkelijk mee.
Ik wil niet koste wat kost in leven blijven.
Dat is ook wat ik steeds aangeef.
Dus nee, geen gevecht en geen verzet, maar overgave aan hoe het leven zich aandient.