Onlangs mailde iemand mij: ‘Wat ik mis is helderheid over wat je God zou kunnen noemen.’ En: ‘God als almacht die bestuurt of de man met de grijze baard hoog in de hemel, heeft afgedaan. Maar God zit dan wel weer in de natuur, in de wind, etc. Dat voelt voor mij als een spagaat, want dan is God toch iets dat in iets zit…’
Door: Wim Jansen | Foto: Pixabay
Terecht dat de man mij mailde. Zulke vragen, daar lust ik wel pap van. Niet voor niets heb ik ervoor doorgeleerd aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel…
Moet ik hier nog bij schrijven dat dit ironisch bedoeld is?
Maar ik heb er natuurlijk wel al een leven lang over nagedacht en, naar ik meen, een weg gevonden in de verwarring van het Godwoord. Het is een vraag die ook terugkeert in de lezing die ik deze maanden op verschillende plaatsen houd. De formuleringen die ik daarin hanteer kan ik hier met een gerust hart weergeven.
Geen aanname maar ervaring
Ik spreek vanuit een copernicaanse wending wat betreft het woord ‘God’. Over het algemeen is er in het spreken over God nog sprake van de tweedeling ‘gelovigen en niet-gelovigen’. Je gelooft in God, in die zin dat je het bestaan van een wezen ‘God’ aanneemt, of je gelooft niet op die manier in God. Voor deze laatste groep houdt het gesprek dan op want een God die niet bestaat kan geen issue zijn. Er is in deze opdeling in gelovigen en niet-gelovigen sprake van een keuze vooraf. Je neemt de beslissing om al dan niet te geloven in het bestaan van een God.
In de loop van mijn leven heb ik die volgorde en dus de voorwaarde van het geloven losgelaten. Ik heb het allang niet meer over een God waarmee je begint als een aanname, maar over een ervaring. De ervaring namelijk van een geweldige energie van schoonheid en liefde, die je God kunt noemen.
Voor de goede orde: een ervaring van licht, vreugde, geluk. Dus geheel anders dan de benadering van de jonge Freek de Jonge in zijn boek De Zeeuwse jaren, waarin hij zijn vader wil vragen ‘waarom de belangstelling voor God groter is bij verdriet dan bij geluk’. Met andere woorden: dat we alleen aan God denken als we in de penarie zitten… Maar nee, nee en nog eens nee, zo heb ik het nooit ervaren. Het besef van ‘zoiets als God’ is bij mij juist geboren uit verwondering, vreugde, geluk, het meest de liefde.
Ik zag en rook de bloeiende koolzaadvelden in mei: God! Ik zag de rode najaarsluchten: God! Ik leerde de zaligheid kennen van de erotiek: God!
Het is lofprijzing die uit zijn voegen barst in het woord ‘God’ als een uitroepteken. Uitdrukking van het ultieme.
Een woord achteraf
God is dus een woord achteraf geworden. Als metafoor voor ‘waar geen andere woorden voor zijn’. Voor schoonheid die je met stomheid slaat. Voor stilte waarin je peilloos verzinkt. Voor verrukking die je in extase brengt. Voor liefde die je doet buigen van eerbied. Kortom, voor het overstijgende dat we allemaal ervaren, gelovig of niet…
Ik heb het vooral herkend bij Etty Hillesum, die telkens maar weer benadrukt dat het woord ‘God’ behelpen is. Dat het voor haar niet meer is dan een woord dat verwijst naar iets dat groter is dan zijzelf. De rijkdom, de rust, de liefde die ze ervaart en waarvan ze dan, zich behelpend, zegt: Dat noem ik God. Opmerkelijk is dat het dan ook altijd gaat om een innerlijke ervaring.
Nu tot de lezer die mij mailde. Is God dan toch iets dat in iets zit? Nee, want God is niet iets of iemand in zichzelf. Is geen entiteit. Of laat ik het liever zo zeggen: ik ben bevrijd van een wezen God waarvan ik eerst het bestaan moet aannemen, daarmee ogenblikkelijk mij vervreemdend van de miljoenen die daarin niet kunnen meegaan.
Ik ervaar een werkelijkheid die mij te boven gaat, een ‘ruimte van het volledig leven’ (Lucebert), een mij overstijgend universum. Het staat ieder vrij om dat God te noemen, maar als het mij ontroert in zijn overweldigende schoonheid of kwetsbaarheid, doe ik dat wel. Omdat het dan eenvoudig aan mijn lippen ontspringt als een jubel: God!
Ook uit dit laatste voorbeeld blijkt dat het altijd een innerlijke ervaring betreft. De schoonheid van het licht, het orgasme van mijn geliefde, de ogen van onze kleinkinderen, ze komen van buiten tot mij, maar ze resoneren innerlijk als ontroering en mij te boven gaande liefde.
Anatheïsme
In lezingen en gesprekken met mensen blijkt de onderstaande theologische duiding verhelderend te werken.
Dit spreken over God, dus achteraf als metafoor van een overstijgende ervaring (dat noem ik God) – waarbij ook andere metaforen denkbaar zijn – staat in de theologie bekend als anatheïsme. Deze uitdrukking bevat een woordspel met twee lagen.
Je kunt het lezen als ana-theïsme, dat wil zeggen: aan het theïsme voorbij. In het theïsme gaat het om de God die iemand of iets is, een wezen in zichzelf, een entiteit. De nieuwe manier van spreken over God is daaraan voorbij. Immers, God is een woord voor een ervaring.
Ik zeg ‘nieuwe manier’, maar dat is het natuurlijk niet. De 17e-eeuwse Spinoza reeds duidde de door hem ervaren werkelijkheid, waarvan hij zich een klein deeltje wist, aan als God/Natuur – dus achteraf. En de middeleeuwse mysticus Meister Eckhart bad tot God ‘om te worden bevrijd van God’ (zijn al te menselijke voorstelling).
Je kunt er ook van maken: an-atheïsme = geen atheïsme. Ook atheïsme, als tegenhanger van theïsme, is in het licht van het nieuwe spreken over God, een achterhaald begrip. Als theïsme niet meer relevant is, dan is atheïsme dat evenmin.
Tenslotte, misschien dat mijn dierenverhaal over Zwaantje (uit mijn boek Oh hemel, zei de krokodil) ook enige verheldering biedt:
God!
Zwaantje gleed over het water.
Ja, ze zwom, maar dat kon je niet zien aan haar mooie witte lijf.
Alles was stil aan dat lijf.
Maar in dat lijf was het niet stil.
Haar hart ging als een razende tekeer want daar kwam Zwaan.
Als een machtig schip doorkliefde hij de golven.
Wat een prachtige kerel was die Zwaan toch.
Maar o, kijk, nu boog hij zijn sierlijke hals naar Zwaantje toe.
Hij raakte haar bijna met zijn open snavel aan.
Hij draaide om haar heen en boog telkens.
En Zwaantje ging mee in zijn bewegingen.
Ze gleden en draaiden en bogen.
Zo dansten ze om elkaar heen.
Nu raakten ze elkaar aan.
Hun halzen gleden langs elkaar omhoog, omhelsden elkaar.
Dat was zo’n fijn en glad gevoel.
Zwaantje voelde zijn borst tegen die van haar.
Heel licht wreef hij die tegen haar aan – breed en warm en zacht.
Ze zwijmelde, duizelde… mmm!
Nu kwam Zwaan met zijn vleugel om haar heen.
Over haar heen.
Zo teer en toch sterk.
God! – zuchtte Zwaantje.
Over Wim Jansen
Wim Jansen (1950) is theoloog, schrijver en dichter, aan christendom en religie voorbij – en uitgekomen bij de mystiek van de Liefde. Hij is emeritus predikant van Vrijzinnig Delft en de Vrijzinnige Koorkerkgemeenschap in Middelburg en was ook lange tijd werkzaam in het onderwijs, met name aan de Hogeschool Zeeland. Op zaterdag 30 maart werd zijn nieuwe boek Telkens een lichtkring dieper gepresenteerd in Vlissingen. Zie voor achtergronden en eerdere publicaties zijn website www.wimjansen.nu.