Written by 06:44 Verdieping

Ik ga maar en ben

De dichter J.C. van Schagen inspireert me regelmatig. Door mijn recente vakantie in Vlissingen, zijn geboorteplaats, is hij weer wat dichterbij gekomen. Ik heb hem eerder wel eens geciteerd. Nu wil ik wat uitvoeriger schrijven over zijn gedichten en zijn levenshouding waaruit zijn gedichten, en ook zijn beeldend werk, zijn voortgekomen.

Door: Wim Davidse | Foto: Wim Davidse

Hij werd geboren in 1891, doorliep de HBS in Middelburg en ging vervolgens daar bij de Provinciale Griffie werken. Met zijn gedicht Narrenwijsheid brak Van Schagen in 1925 door in de Nederlandse letteren. Het pantheïsme van Spinoza was voor hem hiervoor een belangrijke inspiratiebron. Hij was intussen een gepromoveerd jurist en werkzaam op de gemeentesecretarie in Rotterdam. Het dichten moest hij toen dus in zijn vrije tijd doen. Zijn gedicht Basterd drukt dat als volgt uit:

Ik heb mijn ziel verhuurd
voor zesduizend gulden per jaar
en een pensioen

Hij schrijft verder in dit gedicht dat zijn ziel in een hok zit en dat hij haar alleen ’s zondags mag bezoeken.

Narrenwijsheid
De eerste zinnen van zijn Narrenwijsheid gaan voor mij al in de richting van mystiek (ik citeer uit een Meulenhof pocket uit 1961):

Niets is dat niet goddelijk is
daarom wil ik niets uitzonderen
ik geef geen namen

Ik laat adel en schoonheid liggen, ik vraag niet naar recht,
     ik blijf niet staan bij slecht en lelijk
goed en deugdzaam gaan mij niet aan

Dat doet me erg denken aan de eerder door mij  geciteerde regels uit de Tekst van de Hsin hsin ming:

De grote weg is niet moeilijk
voor wie geen voorkeuren heeft

Het pantheïsme verbeeldt Van Schagen in Narrenwijsheid heel mooi door in 36 regels vervolgens aan te geven waarop de regen zoal valt:

De regen regent over bos en zee en over de stille velden
tot en met de 36e regel:
op de kar van den bakker, op den werkman van het sintelpad

Narrenwijsheid eindigt met:

Zo regent de regen
daarom geef ik geen namen
ik ga maar en ben.

Levenskunst
De laatste zin past wel in vakantietijd. Eigenlijk zou je zo’n levenshouding altijd moeten praktiseren. Het getuigt voor mij van zorgeloosheid, ik zie wel wat er komt, ik neem het zoals het is en kijk steeds verwonderd om me heen.

In de korte biografie van Van Schagen, geschreven door André Oosthoek in 1971, Ik ga maar en ben, komt Van Schagen’s levenshouding mooi naar voren. Hij heeft het daarin over kunst, maar laat ook uitkomen dat het geldt voor zijn hele levenshouding. Van Schagen omschrijft die zelf als:

Leven zoals het leven geleefd moet worden: als spel, bedreven uit de vreugde aan het spel zelve; huiselijk gezegd: als spel om het spel. Elke activiteit kan als kunst bedreven worden, dat wil zeggen als spel om het spel, en als slavernij, als spel om de knikkers.

Ik vind dat nog erg actueel. In deze jachtige prestatiemaatschappij gaat het toch steeds weer om de knikkers, om het resultaat, om de targets, etc. Van Schagen vindt dat dus een vorm van slavernij. Je raakt daarvan bevrijd als je de bezigheden doet om des zelfs wil. En hij zegt er nog bij:

De goede vrucht valt onbedoeld in de schoot.

Steeds witter
In Vlissingen zijn, voor zover ik kon nagaan, geen sporen van Van Schagen te vinden. In Middelburg is een gedicht van Van Schagen opgenomen in gouden letters achter de hoofdingang van het Provinciehuis. Ik heb het echter niet kunnen vinden toen ik daar eens ging kijken.
Er zou ook nog een haiku van hem te lezen zijn op de achterkant van een viskraam op de Markt, over een visje in het zand, de zee was te groot voor hem. Ik heb ernaar gezocht toen ik op de Markt was, maar de kraam was verdwenen.
Van Schagen zou er misschien niet rouwig om zijn geweest, zijn laatste werk zou een blanco bladzijde zijn, schreef hij eens.

Het ‘vers’ van Van Schagen is met de jaren steeds ‘witter’ geworden, las ik in het boekje Ik ga maar en ben. Verzen werden teruggebracht tot een minimum aan woorden, die een voor een naar het zwijgen toe willen. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in zijn prozagedicht Wit. Tot mijn verassing ontdekte ik dat dit is opgenomen in het Liedboek van de Protestantse Kerk (3e druk 2013, pag. 1237, na lied 742).
Het begint met:

Als ik van u moet spreken, doe ik alle mooie woorden weg
ik wil maar liever weinig zeggen

En de laatste drie regels luiden:

enkele goede woorden, dat is genoeg
want er mag niets komen tussen u en mij
eigenlijk wil ik liever met u zwijgen.

Dat doe ik dan nu maar ook.

Over de auteur
Wim Davidse was werkzaam als projectleider/onderzoeker bij een economisch instituut en is auteur van het boek Er is meer in ons – leren van de mystici.

(Visited 167 times, 1 visits today)
Close