Pinksteren. Feest van wind en vuur en taal. Pinksteren is poëzie. Maar hoe zit dat? De taal van Pinksteren wordt door iedereen verstaan. Maar poëzie? Poëzie is vaak een hermetisch gesloten blok voor enkele ingewijden. Vandaar juist met Pinksteren mijn pleidooi voor een heldere, voor ieder verstaanbare poëzie. Een pleidooi voor de taal der liefde.
Door: Wim Jansen | Foto boven: Pixabay
Ontmaskering
Tijdens de presentatie van mijn gedichtenbundel Eliane hield uitgever Greco Idema – Bureau Intermonde – een inleiding waarin hij zijn moeizame verhouding met poëzie toelichtte: “… dat ik veel gedichten vaak erg elitair en ontoegankelijk vind. Dat ik veel gedichten vaak onnodig ingewikkelde puzzels vind.”
Ik moet zeggen dat ik, ook al noem ik mijzelf dichter, die kritiek van harte onderschrijf. Er lijkt soms sprake van het merkwaardige uitgangspunt: hoe ontoegankelijker cryptisch hoe hoger in de literaire waardering. Hans Teeuwen ontmaskerde dat fenomeen heel vilein in een act, waarin hij enkele toevallig bij elkaar geraapte beginfrasen van encyclopediepagina’s achter elkaar voorlas. Met een plechtige poëziestem declameerde hij de aldus ontstane, absurde tekst. De mensen in de zaal luisterden braaf en applaudisseerden na afloop nog braver. Tot Hans Teeuwen begon te schelden en hun uitlegde naar welke onzin ze in alle ernst hadden zitten luisteren.
Poëzie als recht
Ook andersom werkt het zo. Hoe eenvoudiger en toegankelijker een schrijver of dichter is, des te genadelozer wordt hij neergesabeld door de literaire kritiek. Godfried Bomans signaleerde dat al in een essay over Felix Timmermans: “Door de verstaanbaarheid van zijn formulering in de genegenheid van duizenden betrokken, daalt een schrijver in de achting der literaire kritiek.”
Zo lijkt de kwaliteit van poëzie te worden bepaald door een elite, die zichzelf als literair deskundige profileert. Ik ben zo vrij deze literaire kritiek tot mythe te bestempelen. Poëzie is geen privilege van een elite, maar een recht van iedereen, in het bijzonder de niet literair geschoolden, het volk van de straat.
Zeggen wat je meent
Gelukkig zijn er dichters en gedichten die aan deze waan weten te ontsnappen in klinkklare, voor iedereen verstaanbare taal van alledag. Een voorbeeld van zo’n dichter is de vorig jaar overleden Remco Campert, wel getypeerd als ‘de meest verstaanbare Vijftiger’. Hij spreekt het ook letterlijk uit in het gedicht Het kost me steeds minder moeite:
Het kost me steeds minder moeite
om te zeggen wat ik meen
de hei is mooi
en ook de berk daarin
en de waterlucht om alles heen
de dennenhouten bankjes
het grote gevoel van Nederland
als de avond valt.
Het lijkt in de literaire wereld, zeker die van de poëzie, not done om ‘te zeggen wat je meent’, maar hoe verfrissend is het als een erkende dichter, behorend tot een nogal ontoegankelijke generatie, dit wel aandurft.
De taal der liefde
Tot diezelfde generatie Vijftigers behoorde ook Hans Andreus. Het dient gezegd dat hij vele cryptische gedichten heeft geschreven. Hoe opmerkelijk is het dan om te zien dat zijn eenvoudigste, meest directe gedicht het meest bekend en geliefd is geworden. En hoezeer maakt het duidelijk dat poëzie een volksrecht is voor ‘de gewone man’.
Voor een dag van morgen
Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind,
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad,
hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens.
Ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man alleen maar een vrouw,|
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.
Dit is klip en klare taal, voor iedereen herkenbaar en daarom zo vaak geciteerd. De taal der liefde. Pinkstertaal.
Een schreeuw van liefde
Of mijn eigen poëzie de door Greco Idema gesignaleerde valkuil weet te ontwijken mag de lezer zelf ervaren. In ieder geval heb ik getracht ‘te zeggen wat ik meen’. En wat ik meen is: de taal der liefde te spreken.
Maar misschien is het meer de schreeuw der liefde. In het gedicht Gedicht komt dat proces het best tot uiting. De eerste zinnen zijn eenvoudige en alledaagse taal. Vervolgens probeer ik zo ‘poëtisch’ mogelijk – gestileerd en metaforisch – te omschrijven wat mijn geliefde voor mij betekent.
Maar ik heb aan die taal niet genoeg om mijn diepste liefde uit te drukken en aan het slot schreeuw ik het uit, zo basaal als het maar zijn kan, alledaags, bijna rauw. Het is bijna de schreeuw van een dier. Voor iedereen herkenbaar. Geen zweverige tongentaal, maar aardse Pinkstertaal.
Het had net zo goed De schreeuw kunnen heten.
Gedicht
Mijn allermooiste meisje ever,
zoiets had ik nog nooit gezien:
zo teer, zo
stil en wijs, zo
tot aarde en tot lichaam,
tot koningin en engel
getransformeerd
gedicht.
Grote God,
wat heb ik van je gehouden!
(Uit ‘Eliane – liefdeslyriek’)
Over Wim Jansen
Wim Jansen (1950) is theoloog, schrijver en dichter, aan christendom en religie voorbij – en uitgekomen bij de mystiek van de Liefde. Hij is emeritus predikant van Vrijzinnig Delft en de Vrijzinnige Koorkerkgemeenschap in Middelburg en was ook lange tijd werkzaam in het onderwijs, met name aan de Hogeschool Zeeland. Op 13 mei jl. verscheen van hem een nieuwe bundel met de mooiste liefdesgedichten, die hij schreef voor zijn geliefde Eliane: Eliane – liefdeslyriek. Zie voor achtergronden en eerdere publicaties zijn website www.wimjansen.nu.